Het steeds terugkerende zinnetje ‘mijn vader komt me halen’ is eigenlijk genoeg als verwijzing naar de film. Een acteur tegen het eind ook daadwerkelijk die vader te laten spelen is overbodig. Dat geldt ook voor de andere scènes die bijna letterlijk uit Idioterne komen. Overbodig. Het zijn er maar een paar overigens.
Want Van Dolron weet in het overgrote deel van haar voorstelling nou juist zonder die directe verwijzingen te overtuigen. Juist door het thema van de film naar haar eigen idioom te vertalen. Het idioom dat ze vooral in Babyboomers en Welk Stuk heeft onderzocht. Dus met dat voor haar zo kenmerkende jongleren met ‘acteren’ en ‘jezelf zijn’. Precies daarmee weet ze te fascineren èn te irriteren. Precies daarmee weet ze die af en toe bijna ondraaglijke combinatie op te roepen van je ertoe aangetrokken voelen en er een hevige aversie bij ervaren. De combinatie die ook Von Trier bewerkstelligt met zijn film.
Het wezenlijke, dat wat het kijken naar de film zo ongemakkelijk maakt, houdt ze in stand. Terwijl ze er nauwelijks uit citeert. Dat vind ik heel knap.
Acteurs die zingen, muzikanten in kimono’s en ZZ Top-baarden die tot activiteit worden gemaand met een ‘hé heren van sfeerbeheer, hebben we nog wat!’, een Oost-Europese danser als stand-upcomedian, deuren op wieltjes die in een, ik geef toe, fraaie choreografie, over het podium bewegen. Enzovoorts. Enzovoorts. Sommige van die vondsten zijn heel geslaagd. Sommige een stuk minder. Andere vind ik ronduit niks.
Even neig ik ertoe te zeggen dat Van den Bosch de veelzijdigheid van zijn kunstenaarschap laat zien. Maar nee. Ik heb weliswaar gefascineerd gekeken naar het autistische dansende luchtspook Roni Haver en naar de manier waarop Malou Gorter een archetypische moeder neerzet. Ik heb gelachen om Igor Podsiadly’s ‘fuckenvuller’ en me vermaakt met de taalkakofonie van de andere acterende dansers. Maar uiteindelijk vind ik de optelsom van al die losse ideeën niet meer dan een caleidoscoop van theatrale uitingen.
Ondanks de verwijzingen naar Shakespeare’s The Tempest blijft het niet meer dan een bonte lappendeken. Waarin maar geen dramaturgische lijn wil ontstaan.
Twee mannen uiten via de omweg van een filosofisch gesprek hun vriendschappelijke gevoelens voor elkaar. In het begin denk ik nog ‘goed geschreven die dialoog’. Maar na zo’n twintig minuten verandert dat. Dan begint het me te irriteren dat er niks nieuws meer wordt gezegd.
De mannen pakken twee stoelen. Zittend gaan het verder. In hetzelfde stramien. Het kabbelt voort. Net als ik wanhopig denk ‘bij cabaret zou je nou tenminste even een liedje krijgen!’, klinkt er muziek (waarom moet ik ineens aan cabaret denken, ik ga nooit naar cabaret).
Eindelijk. De vrouwen worden ingezet. Er wordt een contrapunt gecreëerd. Even helpt dat. Totdat ook die ingreep is uitgewerkt. En de lichtheid van de tekst weer begint te wegen. De trucjes gaan me plotseling ook ergeren. Stefaan Van Brabandt richt zich voor de zoveelste keer tot me met ‘nee, nee, nee…’ Alsof ik hem verkeerd heb begrepen! Alsof we cabaretpubliek zijn!
Ach, uiteindelijk zijn het natuurlijk niet de trucjes die me storen, is het niet het schematische waaraan ik me erger. Wat me aan de voorstelling niet bevalt is dat met kunst- en vliegwerk een aardige tekst voor hooguit een half uur wordt uitgesmeerd over anderhalf uur.
Prachtige rol van Stefan de Walle, wat kan die man spelen zeg. Prachtig zet hij pianist Glenn Gould met zijn rare soms wat autistische trekjes neer en dat levert mooie momenten op, zoals hoe hij uitlegt waarom hij Barbra Streisand geweldig vindt. Ook Rosa Mee speelt goed, ook al is haar bijdrage beperkt en misschien wel helemaal niet nodig. Toch is de voorstelling merendeel van de tijd saai, als Stefan niet praat maar alleen handelingen maakt, dan zakt het in en daardoor wordt het toch wel erg lang want er gebeurd nauwelijks wat. Met een spelende Stefan de Walle dus geweldig, maar met een vooral handelingen ondergaande Stefan de Walle wordt het saai en dat is zonde, want het had zo mooi kunnen worden.
Een gewei omdat het verhaal zo duidelijk werd verteld, wat is het toch een ijzersterk stuk en een gewei voor de vormgeving. Een tomaat voor het acteren in het algemeen - ik vond niemand echt erg goed, misschien Jack Vecht een beetje als Julia’s vader, hem geloofde ik, niet steeds maar wel vaak. O.h.a. vond ik de verzen erg slecht gedaan. Tekenend is dat ik me het meest de dienaar herinner die niet kon lezen maar door Julia’s vader er steeds met gastenlijsten op uit werd gestuurd en die een taxusboomallergie had, niet door Shakespeare bedacht, maar waarschijnlijk wel op prijs gesteld. En ja, Romeo en Julia, ook een tomaat voor hen, het spijt me, ze deden erg hun best, maar het lukte niet. Met name bij Romeo had dat volgens mij met regie-keuzes te maken, want de acteur die bij het applaus stond te danken leek een heel ander iemand, dan die steeds maar glimlachende, merkwaardig voetenwerk hebbende Romeo. Ik had niet in de gaten wat Julia in hem zag. Omgekeerd wel trouwens. Het moment dat ze mekaar voor het eerst zagen was erg slecht geregisseerd, magie nihil. Maar wonderlijk genoeg was de sterfscene wèl mooi. Misschien moet die tweede tomaat niet naar R. en J., maar naar de regie gaan. Ik heb een paar jaar geleden Romeo en Julia zien dansen bij het Nationaal Ballet in de regie van Rudi van Dantzig op muziek van Prokokjev; die uitvoering heeft me tot tranen toe bewogen, wat me voor dit stuk logisch lijkt en de dansers hadden niet de beschikking over Shakespeare’s taal. Ja, tomaat voor de regie, most def.
Drank, grof geweld, meer drank, hoeren, een maagzweer die is opengebarsten, nog meer drank, een striptease, nog veel meer geweld zowel fysiek als verbaal, en daar tussendoor soms prachtige rauwe muziek. Een voorstelling over leven en werk van Charles Bukowski.
Buijsman zingt, musiceert en acteert op een vloer overladen met elektronica, muziekinstrumenten, kroonkurken en een grote koelkast vol bier. Er wordt wel heel erg veel ellende over je uitgestort. Zoveel dat je je er op een gegeven moment voor afsluit.
Nee, dit is, om maar even in de sfeer te blijven, mijn bier niet.
Een neef van mij is wel eens naar een voorstelling van Carver geweest. Of eigenlijk een vriend van mijn neef. En die zegt….Of heeft gehoord….dat het wel eens goed is……zoiets….waarschijnlijk.
Het is wel even schrikken, die koelkast of iglo of onderzeeër of dat ruimteschip of wat het dan ook is. En dan die mensen die door het lang niks doen enorme billen hebben en omdat ze eigenlijk helemaal niks kan schelen hebben ze ook een bochel van het schouders ophalen. Is dit de toekomst? Een andere wereld? Is dit het eeuwig menselijke? Door de vormgeving wordt het niet duidelijk.
Een andere neef van mij heeft ook iets meegemaakt. Een stuk dat om te lachen was. Maar dat hoort bij amusement. Waarschijnlijk. We waren helaas op de kant en niet op een cruiseschip, want daar is het amusement beter.
Dit had niet gemaakt moeten worden…..zegt mijn neef, denk ik. Waarschijnlijk.
Olmak is een Turks woord met negen betekenissen waaronder zijn, staan en vallen. Melih Gencboyaci heeft een voorstelling gemaakt waar drie (mime-)spelers precies dat doen. Ze bewegen zich voort op spitzen en dat kost ze soms zichtbaar moeite. Ze worstelen, ze vallen en ze staan weer op. Er is veel emotie en er wordt veel strijd geleverd. Er is pijn, prachtige muziek en er worden vraagtekens gezet bij wat echt is en wat niet. Een hele bijzondere voorstelling.
Heel aardig, deze mix van Engelse geschiedenis en kantoor- en vergaderclichés. De strijd om de macht tussen de notulen en het jaarverslag door. Uitstekend gespeeld door met name Wim Bouwens en Xander Straat, twee van de beste sullige boekhouder/aardige vader-acteurs die er in Nederland rondlopen. Maar uiteindelijk ook een beetje mager, juist omdat er geen drama mag zijn. Daardoor wordt het eind nogal Jiskefet.
De voorstelling is zoveel tijd kwijt met duidelijk maken dat dit heus mensen van hier en nu zijn, dat de onderlinge verhoudingen van de personages pas te laat duidelijk worden. Gorki’s plot stelt al niet zoveel voor, maar nu kwam de tegenstelling tussen de idealisten en de pragmatici op het eind wel heel erg uit de lucht vallen. Wel een paar mooie scènes gezien: speciaal de liefde tussen Tamar van den Dop met Sanne den Hartogh. Inzet van zendmicrofoons (mensen die gewoon doorpraten terwijl ze af lopen) en muziek van William Bakker hebben allure en dat smaakt naar meer. Ohja: decor. Waarom in een lijsttheater nog een keer een lijst bouwen?!? Het reduceert theater tot televisie kijken. Niet nodig (zie ook: Antigone, Kreon, Oidipous)