De Roovers deed deze voorstelling, naar een tv-scenario van Dennis Potter, al eens in het theater. Gewoon in een zaal dus. Nu, zeven jaar later, hebben ze het omgewerkt tot locatieproject. Eerst voor Oerol, en daarna vanaf vrijdag 2 juli de Zomer van Antwerpen.
Engeland, 1943. Jongens van zeven (Dennis Potter is van 1935) dagen andere jongens van zeven uit met stoere spelletjes, pesten de zwakste. Meisjes van diezelfde leeftijd testen elkaar in een traditioneel vader en moedertje. De oorlog speelt als achtergrond en inspiratie voortdurend mee.
De zeven acteurs staan niet met hun rug naar de zandheuvel zoals ik hier (bij De Wulp) verwachtte. Met als uitblinkers Sara De Bosschere (Audrey) en Koen De Graeve (Peter), die het meest overtuigend kind zijn, maken ze gebruik van het gevarieerde landschap tegenover die heuvel (waar wij dus met onze rug naartoe zitten). Ze rennen voortdurend rond, gebruiken elke boom, elke struik en elke oneffenheid van het terrein (dankzij de zendmicrofoons gaat dat prima).
Ik kan me haast niet voorstellen dat het verhaal (en de opzet van Dennis Potter om volwassenen kinderen te laten spelen) in de zaal net zo goed tot zijn recht kwam als in deze ideale omgeving voor kinderspel. Zoals De Roovers het hier aanpakt, met een goede tekst (die ook nog eens ergens over gaat), met een optimaal op de locatie toegesneden enscenering, en met een bepaald niet gemakzuchtige maar wel toegankelijke manier van acteren. Ja, zo zie ik het graag. Als ik op zo’n oncomfortabele harde bank zit. Met een deken om me heen geslagen tegen de koude noordenwind.
Na een voorstelling over een belangrijke schrijver hebben semi-intellectuelen het niet altijd even gemakkelijk. De (in hun ogen) iets minder intellectuele nabeschouwers mogen dan wegkomen met ‘Ik snapte lang niet alles hoor, maar ik vond het wel leuk’. Iemand die zich erop voor laat staan wel eens een goed boek te lezen, kan dat natuurlijk niet maken. Gelukkig hou ik wel van voorstellingen die me (ook in de gesprekken na afloop) een ongemakkelijk gevoel geven.
Ksztalt is een intelligente WarmeWinkel-achtige collage over het werk van Witold Gombrowicz, een schrijver waarvan ik nauwelijks iets heb gelezen. Het wordt gespeeld (en is gemaakt) door Lard Adrian, Ali Ben Horsting, Maria Kraakman, Stefan Rokeband en Erik Whien. De laatste dus niet als regisseur maar als acteur.
De échte intellectuelen in de zaal, want die zijn er ook, er zit er zelfs een naast me, zijn uiterst tevreden. Die van naast me roept, iets te vaak naar mijn smaak (misschien wil hij wel dat de hele zaal weet dat hij een intellectueel is) tijdens het applaus heel hard ‘Bravo, bravo, bravo!’
Het is een voorstelling rond het thema ‘vorm’ (ksztalt). Maar je zou ook kunnen zeggen dat het over ‘oordelen’ gaat. Hoe dan ook, dat thema is op een gevarieerde manier neergezet, waardoor de voorstelling zowel voor intellectuele als voor iets minder intellectuele festivalbezoekers (we zijn op Oerol) genietbaar is. Behalve als Erik Whien (met een pruik op) plotseling heel boos doet over het oordelen door toneelcritici. En daarbij zo ongelooflijk streng de zaal in kijkt dat die meteen doodstil is. Dat verrast me volledig. Het lukt me dus niet om op tijd mijn blocnote onder mijn stoel weg te moffelen.
Vaak lijkt het alsof theatermakers iets willen zeggen. Een mening kwijt moeten. Of de wereld willen verbeteren. En als ze dat doen dan vergeten ze de buitenkant. De vorm wordt vergeten omdat de inhoud belangrijker zou zijn. Niet bij dit stuk.
Alles is tot het in het kleinste detail uitgewerkt. De robot speelstijl. De passende en goede muziek. Het oplichtende decor.
Het spel werd perfect uitgevoerd door Daan Alkemade en net even beter door Maud Dolsma. De interactie was op het eind even vreemd, maar pas toen begonnen er allemaal kwartjes te vallen. Toch vielen ze niet allemaal, dus bleef ik achter met het gevoel dat het leuk was, maar zonder inhoud.
Een fascinerende, intrigerende, maar ook irriterende voorstelling over het Oostenrijkse Rechnitz, waar in maart 1945 locale notabelen, samen met hun gasten (nazileiders en SS-officieren) na een feest uit verveling tweehonderd Joodse dwangarbeiders afslachtten. Elfriede Jelinek laat in haar toneeltekst met verhullend taalgebruik de verhulling van die gebeurtenissen in het naoorlogse Oostenrijk zien, ze maakt met (veel) woorden de cultuur van het Oostenrijkse (ver)zwijgen zichtbaar.
Veel tekst dus, heel veel tekst. En de manier waarop Jelinek met woorden omgaat, nooit rechtstreeks altijd via een taalspel, maakt dat mijn hersenen af en toe flink kraken en piepen.
De daders en de slachtoffers komen niet zelf aan het woord. Goed geluimde boodschappers vertellen het verhaal. Het zijn bedienden die onder het genot van een hapje en een drankje voortdurend van positie wisselen, soms begrip hebbend voor de daders, vaak lachend om de slachtoffers. Het zijn boden die zich behalve aan pizza, kip en schnaps ook ongegeneerd te buiten gaan aan vulgaircabareteske woordspelingen, waarmee Jelinek mij (opzettelijk neem ik aan) behoorlijk irriteert.
De vijf acteurs van de Münchner Kammerspiele zijn stuk voor stuk geweldig, de regie van Jossie Wieler is radicaal en zonder compromissen. Maar toch. Af en toe betrap ik me op de gedachte: ‘Is dit niet vooral iets tussen mevrouw Jelinek en Oostenrijk?’ Of mag ik dat niet denken?
Het begon niet slecht, in een veelbelovend toneelbeeld, zonder veel spektakel, een beetje in de stijl van Brook. Tot ongeveer de helft was het onderhoudend, daarna gewoonweg vervelend: Mendes weet duidelijk geen raad met dit stuk, de lange voorbereidingen ten spijt. De Amerikaanse acteurs waren beter dan de Engelse, die met hun Shakespeare zo vaak in vlotte leegte vervallen, alsof het genoeg was de verzen van de bard zo vloeiend mogelijk te zeggen om het stuk betekenis te geven. Prospero deed om onbegrijpelijke redenen niet eens de inspanning om verstaanbaar te spreken: een stem zonder steun of kracht - of spaarde hij zich voor de As You Like It van enkele uren later ? En het einde was wel bijzonder melig.
En toch geven de Nederlanders een staande ovatie. Heeft zoiets nog betekenis als het haast elke keer gebeurt ?
Het was een lange zit. Het toneelbeeld was prachtig, de acteurs waren hoogstaand maar oei wat duurde het lang. Er was waarschijnlijk geen komma geschrapt, geen flauw grapje weggelaten en daarbij lag het tempo ook nog eens erg laag. En hoe goed de acteurs ook waren, echt sprankelend werd het niet, of zakte ik gewoon weg vanwege het trage tempo? Het mengelmoesje van accenten op het toneel leidde soms ook nogal af. De muzikanten daarentegen waren geweldig. De muziek die vanaf de balkons links en rechts van het toneel gespeeld werd zorgde voor een bijzondere sfeer en droeg echt iets bij aan het stuk. Zou dat de filmachtergrond van Sam Mendes zijn? Als ie nou eens wat tempo had gemaakt was het waarschijnlijk prachtig geweest, nu was het vooral heel saai.
Het Volskperahuis blijft zichzelf. Simpele verhalen, met zang.
Kickbokser Samir uit de vorige aflevering is hier de comateuze geliefde die door een Kampense schone, die als nieuwe Jezus in een TV-show gekozen wordt, in Amsterdan-Noord gezocht wordt.
‘t Loopt slecht af.
Maar het levert wel een redelijk plezierige avond op. Toch een beetje aarzeling. Langzamerhand heeft het recept elke verrassing verloren. Ik weet niet zeker of we de laatste aflevering van deze trilogie ( volgend jaar)ook nog gaan bekijken.
Ik houd erg van Joeri Vos de acteur en mogelijk is Joeri Vos de regisseur minstens zo interessant, maar dit stuk doet me dat nog niet besluiten.
Het begin van de voorstelling is erg sterk evenals het toneelbeeld, maar omdat ik halverwege mijn interesse verlies gaat dat eerst zo sterke beeld me tegenstaan. Waarom zo’n lelijk decor met oranje kunstgras (Nederlands symbool?) en een lullig fonteintje - kan ik diverse redenen voor bedenken maar mooi om te zien is het niet. Evenmin als de kostuums. Maar alles is met zorg gekozen, dat is duidelijk. Alleen, het waarom interesseert mij na een tijdje niet meer.
Maar de acteurs zijn mooi. Ik geniet vooral van René van ‘t Hof en Willem de Wolf, maar iedereen is goed.
Een groep amateurspelers die het gezellig willen hebben in gevecht met hun professionele regisseur die een mooie voorstelling wil maken en daarnaast met alle vrouwelijke cast en crewmembers naar bed gaat. Een oudere actrice die dat ook graag wil, maar helaas…haar wil hij niet. Dit stuk is niet echt mijn kopje thee, al zat ik echt te kijken van het spel van Wilbert Gieske (GTST) - hij is goed! Apart gewei voor hem.
Er zijn een paar erg leuke grappen, vrij veel gemiddelde, een paar heel flauwe, maar het laatste toneelbeeld is mooi. Peter Tuinman die het licht en het geluid aan het dirigeren is: de magie van het theater…..
Een toneelgezelschap, lijkt het, dat zich aan het voorbereiden is op de te spelen voorstelling. Zoals in het echt aan het gebeuren is. Bijzonder aangenaam om naar te kijken.
Ontspannen acteurs, mooi slordig, rommelig decor met veel doeken, toneelkleding en props. Het is niet steeds te volgen, al ken ik Hamlet goed, maar dat is van geen belang eigenlijk. Het is vooral een heel prettige voorstelling . Fantastisch werkelijk is de slapstick met als hoogtepunt een les lopen en liggen op het toneel waarin Ingejan Ligthart Schenk en Vincent van de Berg me laten huilen van het lachen. Heb ik iets te klagen? Niet echt. Alleen, ik zou deze voorstelling 6 geweien hebben gegeven als de echte Shakespeareteksten anders waren gebracht. Misschien niet mogelijk in deze setting? Echter, zeer, zeer de moeite waard. Hoop dit stuk volgend seizoen nogmaals te kunnen zien.